In 2008 wordt er na een lange stemming gekozen voor een nieuwe naam voor het skûtsje waarmee Stichting Behoud Tynster Skûtsje wil gaan deelnemen aan de IFKS wedstrijden. De naam die uiteindelijk wordt aangenomen is: ’t Swarte Wief. Een unieke naam, maar ook een naam die veel vragen oproept. De naam is verbonden aan een stukje Tynster historie welke veel mensen in het dorp niet zullen kennen. Een jong dorp als Tijnje, ontstaan in 1910, heeft desondanks een lange historie. Een historie waar water een belangrijke rol in speelt. Waar water is zijn schepen en waar schepen zijn, zijn verhalen. In de tijd dat het skûtsje werd afgeleverd in Echten speelde zich in Tynje een opmerkelijk verhaal af.
Twee mannen “Lyts Jan en Grut Jan Dragstra” waren getuige van een zeer vreemd verschijnsel. Beiden waren zonen van Wopke Dragstra: ook wel koning Wopke genoemd. Een grote veenbaas uit Tynje. Ze liepen op een door volle maan veroorzaakte heldere avond over een zandweg in de buurt van het klokmed, een gebied grenzend aan het oude veenkanaal de Lytse Tynje. Een gebied waar ooit ergens in de middeleeuwen een kerkje had gestaan. Aan weerszijden van de zandweg lagen petgaten. Éen van de jongens bemerkte plots dat er gedaantes met hun opliepen in een wijk naast de petgaten. De gedaanten waren zwarte en leken op vrouwen. De broers die stevig doorliepen zagen hoe de gedaanten die we kennen als zwarte wiefen verdwenen in de grond. Dit was op de plaats waar volgens de oude veenarbeiders ooit een kerkhof had gelegen. De Dragstra’s snelden terug naar hun huis en vertelde een ieder die het maar wilde horen het verhaal van de zwarte wieven, waarbij weinig mensen hun geloofden.

Zwarte wieven komen minder voor in volksverhalen dan de bekendere Witte wieven. Het verschil tussen de wieven is dat zwarte wieven alleen zichtbaar zijn bij helder maanlicht, wanneer de nacht niet helder is, zoals veel vaker voorkomt, dan zouden de wieven een witte gedaante aannemen.